Regenten en vorsten
1600 tot 1700

De Gouden Eeuw breekt aan. Het gaat goed met Nederland en de handel groeit. In 1602 wordt de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht, in 1621 de West-Indische Compagnie (WIC). Vóór die tijd zijn er veel losse compagnieën die onder andere vanuit Rotterdam de wereldzeeën bevaren. De sporen van de groeiende handel zijn overal in Rotterdam te zien. In 1598 richt men de eerste koopmansbeurs op, op de hoek van het Haringvliet en de Spaansekade. In 1632 krijgt de VOC een eigen werf aan de Scheepmakershaven.
Onder invloed van de gunstige economie groeit Rotterdam verder. In 1650 wonen er 30.000 mensen, eind 17 e eeuw zijn er al zo’n 50.000 Rotterdammers. De zogenaamde ‘Rotterdamse Driehoek’ is helemaal volgebouwd, Rotterdam is de tweede stad van de Republiek.
De dorpjes langs de Rotte groeien met Rotterdam mee. Turf blijft een grote bron van inkomsten. Door de turfwinning wordt het gebied tussen Gouda en Rotterdam één groot plassengebied. Omdat er steeds minder land overblijft en het water een gevaar vormt voor de omliggende dorpen en steden, start men met het droogmalen van polders.
Eerste droogmakerij: de Wilde Veenen
De eerste polder die wordt drooggemaakt is de Wilde Veenen. Deze polder bij Moerkapelle valt rond 1655 droog met behulp van maar liefst zeven molens. Een deel daarvan is nu nog zichtbaar in de vorm van molenstompen. Hier staat ook de oudste wipmolen van Nederland: de Oorsprong uit 1623.
Prinsenmolen
Bij de Bergse Plassen staat een molen met een bijzonder verhaal: de Prinsenmolen. Deze molen is genoemd naar stadhouder Willem III, die regelmatig jaagt in de buurt en in de molen slaapt.